Er is een brug in Arnhem die de John Frostbrug heet. De brug bestaat uit één lange boog. Deze boog begint aan de ene kant op de Rijnkade en eindigt aan de andere kant op de Stadsblokkenwerf.

De John Frostbrug wordt iedere dag door veel mensen gebruikt. De mensen rijden eroverheen in auto’s, vrachtwagens, op motoren, op fietsen en ze wandelen erover.

Ze rijden allemaal nietsvermoedend onder de grote boog door. Bijna nooit kijkt er iemand naar boven, naar het hoogste punt van de boog. Maar met die boog is iets bijzonders aan de hand. Een geheim dat niemand kent. Stilhouden dus he?

In het hoogste punt in de boog woont een muizen gezinnetje. Muis Milo woont daar, samen met zijn vrouw Miesje en met hun 45 kindertjes. Bovenin de boog heeft hij een rechte vloer gemaakt en muren geplaatst. Achter de muren loopt de boog aan beide kanten naar beneden.

Het is heel gezellig en knus in het huisje. Milo heeft er een haartje gemaakt. Als het koud is in de winter, maakt hij er een lekker vuurtje zodat iedereen goed warm kan blijven. Er staan bankjes en tafels, stoelen, wel 47, en planten. Er hangen zelfs schilderijtjes aan de muren. Ook ligt er heel veel speelgoed van de muizenkindjes.

In het huisje heeft hij een enorm bed gemaakt voor hem, voor zijn vrouw en voor hun 45 kindjes. Het bed is zijn grote trots. Het is zo groot, dat hij zich wel honderd keer kan omdraaien naar één kant, voordat hij eruit valt: naast het bed op de grond, tegen de muur aan.

In de muur zit een klein luikje dat toegang geeft tot het schuine stuk van de boog. Hij rolt vanuit zijn bed op de grond, door het luikje en glijdt dan door de boog helemaal naar beneden, meters diep. Dit mag alleen papa muis doen. Voor de muizenkindjes en voor mama Miesje heeft vader muis het verboden. Voor hen vindt hij het te gevaarlijk. Maar Milo? Milo vindt het heerlijk.

Het is zijn machtige grote glijbaan. Hij is maar wat blij dat de kinderen die hij over de brug ziet fietsen niet zo klein zijn als hij, want dan zouden ze iedere dag van boven naar beneden willen roetsjen. Van zijn glijbaan!

De glijbaan is voor Milo de snelste manier om naar beneden te komen. Veel sneller dan de muizentrap die hij in de boog heeft gemaakt. Die neemt hij als hij aan het einde van zijn werkdag weer naar boven gaat.

Eenmaal beneden gaat Milo op onderzoek uit: wat moet er vandaag aan de brug gebeuren? Is er ergens een gaatje dat gedicht moet worden? Zijn alle balken die de brug ondersteunen nog wel heel? Want de brug, dat is zijn thuis. Dat is zijn leven en zijn werk. Hij werkt iedere dag heel hard aan de brug, zodat die mooi en sterk blijft.

Als Milo na de glijpartij beneden aankomt, liggen er iedere dag twee stukjes kaas voor hem klaar. Dit doet zijn trouwe vriend Rudolf Rat. Rudolf woont onder de brug, vlak aan het water. Ze zijn al vijftien jaar bevriend. Rudolf is Milo heel dankbaar voor zijn harde werk, omdat hij onder de brug woont.

Als Milo van zijn kaasblokjes geniet, gaat Rudolf even zwemmen in de Rijn. Milo heeft een hekel aan water. Het lijkt hem vreselijk om erin te gaan. Dan wordt hij koud en nat! Als hij iets nooit wil doen, dan is het in het water springen. Hij wordt al bang bij de gedachte.

Rudolf heeft hem vaak verteld dat het juist lekker is in het water. Maar Rudolf begrijpt de angst van Milo eigenlijk wel. Hij was zelf namelijk bang voor hoogte. Als er iets is dat Rudolf nooit wilde doen, dan is het alle trappen oplopen, helemaal omhoog in de boog tot aan de punt. Rudolf is dan ook nog nooit op bezoek geweest in het muizenhuisje.

Milo heeft de kaasblokjes op en ging aan de slag. Hij draait de schroeven onder de brug goed vast, maakt kleine gaatjes dicht en poetst met een doekje wat vuile plekken van de brug. Dan zit de werkdag erop. Hij wenst Rudolf een fijne avond en begint aan de reuzenklim omhoog, via alle muizentrappetjes. Rudolf kijkt hem na.

Die nacht kan Rudolf niet slapen. Het is toch te gek, denkt Rudolf, dat ik niet naar boven durf alleen omdat ik bang ben? Ik ben bang voor iets dat ik nog nooit heb gedaan. Voor iets waarvan ik niet eens weet of ik het wel echt eng vind.

Rudolf staat op en loopt de eerste paar treden op. Nee, dat vindt hij helemaal niet eng. Hij probeert nog een paar treden. Nee, hij is nog steeds niet bang. Hij loopt rustig aan door, steeds verder omhoog. Hij zag dat Milo altijd heel snel boven was. Die rent de trappen op. Maar Rudolf is niet zo getraind als Milo.

De treden blijven maar voor hem opdoemen. Inmiddels begint het al een beetje licht te worden: de zon komt op. Hij is al urenlang aan het klimmen. Zou het de moeite waard zijn?

Milo ligt lekker in zijn bed te slapen totdat hij wat gestommel hoort. Nog een beetje slaperig begint hij zich om te rollen, net zolang totdat hij aan de rand van het bed is. De muizenkindjes en zijn vrouw Miesje slapen nog. Gelukkig is hij voorzichtig om hen heen gerold. Net voordat hij uit bed valt, opent hij zijn ogen. Hij kijkt recht in de ogen van Rudolf.

“Goedemorgen”, zegt Rudolf uitgeput, maar vrolijk. “Goedemorgen”, antwoordt Milo verrast. “Ik kon er niet van slapen dat ik in al die vijftien jaar nog nooit je huis heb gezien omdat ik niet naar boven durfde. Toen ik begon aan de eerste tree ging de rest eigenlijk vanzelf! Het was helemaal niet eng!”, vertelt Rudolf.

Rudolf loopt langs het grote bed en kijkt uit het raam. Zijn ogen worden zo groot als schoteltjes en zijn mond zakt open van verbazing. “Wat een mooi uitzicht!!!”, roept hij uit. “Ik wist niet dat de Rijn zo groot en zo lang is!”

Inmiddels zijn Miesje en de muizenkindjes ook wakker geworden. Ze vinden het heel leuk om Rudolf te zien. Ze ontbijten samen, Rudolf speelt met de muizenkindjes en ze drinken samen een bakje koffie. Ze genieten, daarboven in die boog.

Na het ontbijt glijden Rudolf en Milo samen naar beneden. Muis is zo blij dat hij deze ervaring met iemand kan delen. En Rudolf vindt dit het leukste dat hij ooit had gedaan.

Beneden legt Rudolf gauw de twee blokjes kaas klaar voor Milo. Milo peuzelt ze op en gaat aan de slag met zijn dagelijkse klussen. ‘s Avonds klimt hij moe maar voldaan naar boven, naar zijn huis.

Eenmaal in bed, kan Milo niet in slaap komen. Hij moet aan Rudolf denken die omhoog had durven klimmen via alle trappen en het helemaal niet eng had gevonden. Hij moet aan zichzelf denken, aan zijn watervrees. Zou hij het durven, zwemmen in de Rijn?

Hij valt in een onrustige slaap en is blij als de nacht voorbij is. Eenmaal beneden groet hij Rudolf. Milo loopt langs de kaasblokjes, naar het water. Hij voelt met één teen aan het water en rilt even. Rudolf kijkt vol spanning toe.

Milo loopt terug naar achteren. Rudolf is teleurgesteld, hij had gehoopt dat Milo in het water zou gaan, zodat ze ook eens samen kunnen zwemmen. Hij loopt net weg als hij een plons hoort. Hij draait zich om en ziet Milo in het water!

Even gaat hij kopje onder. Als hij flink met zijn pootjes beweegt, komt hij weer omhoog. Hij haalt opgelucht adem, kijkt Rudolf aan en zegt: “Wat is het heerlijk in het water, kom je ook?” Na veel zwemplezier klimmen de twee uit het water en eet Milo zijn kaasblokjes op.

Sinds die dag zwemmen Rudolf en Milo iedere ochtend samen in de Rijn. Dus als je ooit twee kleine plonsjes ziet in het water onder de John Frostbrug, dan zouden dat zomaar Milo en Rudolf kunnen zijn.

Informatie over de brug

De John Frostbrug is gebouwd in 1932. De brug is vernoemd naar de Engelse luitenant-kolonel John Dutton Frost. In de Tweede Wereldoorlog wilden de Duitsers onder andere Nederland veroveren. De brug was belangrijk vanwege de luchtlanding en veldslag in de poging om Nederland te bevrijden van de Duitsers. Deze actie heet ‘De Slag om Arnhem’.

Toon reactiesSluit reacties

Reageren