In het centrum van Arnhem staat een prachtige oude kerk. Deze kerk heet de Eusebiuskerk. De toren van de kerk is vanuit veel plekken in Arnhem te zien, omdat hij heel hoog is. Om precies te zijn 93 meter. Dat is net zo hoog als 70 auto’s op elkaar gestapeld.
Eusebius stond sinds de vijftiende eeuw op het Eusbiusplein. Vele handen hadden hem samen gebouwd tot de statige kerk die hij nu was. Hij had in al die jaren heel wat meegemaakt. Wat hem het meest was bijgebleven, was de gebeurtenis in 1944.
Toen vond tijdens de Tweede Wereldoorlog de Slag om Arnhem plaats. Dat was een poging om Nederland te bevrijden van de Duitsers. Er was een luchtlanding en een veldslag in Arnhem.
Eusebius stond middenin de vuurlinie en werd bijna helemaal verwoest. Alleen zijn kapotgeschoten toren stak nog boven de ruïnes uit. Na de oorlog werd Eusebius tot zijn vreugde opnieuw gebouwd. De mensen zagen deze kerk als overlever van de oorlog.
Vanaf zijn vroegste bestaan kwamen de mensen naar Eusebius toe om te zingen, te bidden te horen over God en over het geloof. Nu was er ook nog wel eens een kerkdienst, maar veel minder vaak dan toen.
Eusebius was wel een beetje moe geworden van al die eeuwen op het plein staan. Soms liet er wel eens een steen los. Die viel dan helemaal naar beneden, totdat hij op de straat ketste. Soms ontstond er een scheur bij zijn rug of bij zijn buik, of in één van zijn armen.
Maar de mensen wilden Eusebius blijkbaar nog veel langer houden, want ze herstelden de kapotte plekken aan zijn oude lijf altijd weer. De stenen die naar beneden waren gevallen, maakten ze weer keurig vast. De scheuren die waren ontstaan, vulden ze op met cement.
Eusebius vond het trouwens gezellig, als er aan zijn kerk geklust werd. De bouwers zetten dan steigers tegen hem aan en werkten er bovenop. Zo kon hij eindelijk eens mensen op zijn eigen hoogte zien. Anders moest hij altijd ver naar beneden turen, naar al die mensen die op de grond over het plein liepen.
Wat deden die mensen toch altijd allemaal daar beneden, vroeg hij zich wel eens af. Ze liepen af en aan en leken heel druk. Ze hadden vaak iets bij zich: plastic tassen, rugzakken, kinderen, kinderwagens, ijsjes, koffie of koffers. Ze moesten altijd ergens naartoe. Hoe kon dat toch? Hij stond al eeuwen op dezelfde plek en hij vermaakte zich prima.
Maar goed, de oude Eusebius begreep wel meer niet. Hij had de afgelopen eeuwen meegemaakt dat de mensen huizen hadden gebouwd en dat ze die iets later, maar 200 jaar ofzo, weer afbraken. Daarna werden ze weer opgebouwd en even later weer afgebroken.
Ze hadden ook bomen geplant en als deze eenmaal groot waren, zaagden ze ze weer omver. Zo ging het maar door. Alles om hem heen was al wel een paar keer afgebroken en opgebouwd.
Eusebius kon het allemaal goed zien, vanuit zijn toren. Maar als de bouwers zo hoog aan het werk waren, genoot hij daar erg van. Hij hoorde ze fluiten en zingen, lachen en ook hard werken. Als de bouwers na de renovatie de steigers weg haalden, kon Eusebius weer goed voor de dag komen. Hij zag er dan weer stralend uit. Dat was belangrijk voor hem, want hij kreeg dagelijks veel bezoek.
Zo waren er mensen, toeristen genoemd, die van heel ver kwamen om hem te kunnen zien. Ze kwamen zelfs vanuit andere landen naar hem toe. Dat snapte hij nooit zo goed, want hij was al zó oud. Hij was al wel vijfhonderd jaar! Maar hij voelde zich er natuurlijk wel door vereerd.
De toeristen die in de kerk een kijkje kwamen nemen, waren enthousiast over hem. Ze riepen ‘aaah’ en ‘ooooh’ naar elkaar en zeiden ‘moet je hier eens komen kijken’! Meestal wezen ze dan op het orgel dat in de kerk hing. Daar was Eusebius ook wel trots op. Er kwamen zulke mooie klanken uit! Als Eusebius het zich goed herinnerde, was het orgel in 1795 gebouwd door Johannes Strümphler.
Er waren ook een soort bakjes in zijn toren gemaakt waar een paar mensen tegelijk in konden stappen die dan vanzelf helemaal naar boven gingen! Een lift, noemden de mensen dat. Als de mensen in de lift helemaal boven waren, keken ze naar beneden. Rare lui. Wat had dat nou voor nut? Daar kwamen ze toch net vandaan?
Als hij het kon, dan had Eusebius nu zijn wijze hoofd geschud. Maar zijn nek was door de jaren heen een beetje stijf geworden. Daardoor ging dat niet meer. Vroeger, toen zijn stenen nog wat jonger waren en zijn cement nog wat zachter was, ging dat wel. Er was veel veranderd de afgelopen eeuwen.
Wat niet veranderd was, dat waren de kinderen. Dat waren de personen van wie hij het meeste hield. Volwassenen deden heel stil in zijn kerk en dat vond Eusebius maar saai. De kinderen renden door Eusebius heen. Hun levendige voetstappen weergalmden door het hele gebouw. Als een hartslag die hem in leven hield.
Bovendien waren kinderen eerlijk. Ze vertelden bijvoorbeeld aan hun ouders dat ze het niet zo lekker vonden ruiken in de kerk: een beetje muf. Dat zeiden ze meestal heel zachtjes, maar hij hoorde het echt wel met zijn oude oren. Hij zette dan gauw wat deuren en ramen tegen elkaar open, zodat de frisse wind door de kerk kon blazen.
Voor de kinderen was er veel te zien en te doen in de kerk. Ze vonden de graven in de kerk indrukwekkend. Ze hoorden er graag verhalen over van de gids. Vroeger werden rijke mensen namelijk vaak in de kerk of in de buurt van de kerk te begraven. Deze graven waren nu nog steeds te zien. Nóg spannender vonden ze de grafkelders onder de kerk. Hier lagen de skeletten van drie neven van Willem van Oranje. Op die plek bleven de de kinderen het langst.
Als ze na een tijdje uit de kelders naar boven kwamen, zeiden ze tegen hun ouders dat ze naar huis wilden. Dat ze echt de hele kerk hadden gezien en dat ze het nu zat waren. Ook dat vond Eusebius fijn, want dan kon hij met een gerust hart een dutje doen. Totdat de kerkklokken weer gingen luiden, want daar werd hij ieder uur even wakker van.