Er was eens een mier die in Arnhem woonde. Hij noemde zichzelf: Mier. Mier woonde voor zolang als hij zich kon herinneren op hetzelfde plekje in Arnhem. Hij had zijn huisje, een prachtige mierenhoop, gebouwd in een park dat het Bartokpark heette. Vlakbij Rozet, de grote bibliotheek in het centrum van Arnhem.
In het park had hij alle ruimte om nog veel meer mierenhopen te bouwen. Voor zijn hele mierenfamilie. Hij woonde er lekker rustig, er kwamen niet zo heel vaak mensen in het park. Hij genoot iedere morgen als de zon opkwam, want die scheen dan heerlijk op zijn gezicht. Hij wilde hier nooit meer weg.
Maar een paar jaar geleden dacht hij daar anders over. Toen was er iets gebeurd dat zijn leven veranderde.
Van de ene op de andere dag lag er een enorm groot ding vlak naast zijn mierenhuisje. Het was rood, het leek op een berg en het was metershoog.
Hij had het rode gevaarte besnuffeld en eraan gevoeld met zijn voelsprietjes. Het reusachtige ding voelde hard en koud. Hij had er overheen gelopen en er langs. Maar het bleef onduidelijk voor Mier. Wat deed dit enorme ding hier ineens en vooral: wat was het?
Het ding was groot, log, het lag in de weg voor de zonnestralen die anders zo lekker op hem schenen en zijn woonplek was ook niet meer rustig. Want sinds dit enorme gevaarte hier lag, want zo had hij het maar genoemd, kwamen er iedere dag kinderen. Ze klommen op het gevaarte, renden er af en liepen er omheen. Alsof het zo’n leuk ding was! Mier begreep er niets van, hij had er juist zo’n hekel aan.
Mier kon niet meer in het park wonen en daarom ging hij lopen, op zoek naar een ander plekje om een mierenhuis te bouwen voor hem en voor zijn familie. Hij nam zijn belangrijkste bezittingen mee. Dat waren zijn zandkorreltjes om op te liggen en zijn takje om zich mee te verdedigen als er gevaar dreigde. Hij zei zijn familie gedag en ging op pad.
Hij liep en hij liep, dagen lang. ‘s Nachts lag hij op zijn zandkorreltjes en hield hij zijn takje stevig vast. Want hij vond het best spannend om zo alleen op pad te zijn. Zodra de zon opkwam ging hij gelijk weer verder. Sinds gisteren was hij omhoog gelopen. In Arnhem had je hier en daar heuvels. Hij had nog niet één keer omgekeken naar waar hij vandaan kwam. Hij kon het niet, hij was er te verdrietig voor.
Maar vandaag had hij al zo ver gelopen dat hij wel om wilde kijken. Hij was al wel vijf dagen op pad! Hij haalde diep adem en draaide zich om. In de verte zag hij het grote rode ding liggen. Het rode ding dat zijn leven van de ene op de andere dag totaal had verwoest.
Maar… wat zag hij nou? Het rode ding had een hoedje op. Een feesthoedje nog wel! En vlak onder zijn hoedje zag hij een oor uitsteken. En aan de andere kant van het hoedje nog een oor.
Wat was dit voor berg, dacht Mier. Een feestberg? Was de berg jarig? Maar wacht, nu zag hij ook een grote neus, een dikke buik en… voeten? De mond van Mier viel open van verbazing. Opeens zag hij wat het was. Dit was niet een berg, dit was een aardvarken dat op zijn rug lag. Mier krabde zich achter zijn oor en dacht na.
Kan ik dat aardvarken daar wel laten liggen, zo op zijn rug, vroeg Mier zich af. Hij kan zich niet bewegen, hij kan nergens naartoe en hij is helemaal alleen. Hij heeft blijkbaar ook nog iets te vieren, want hij heeft een feesthoedje op. Maar een feestje vieren doe je samen. En hij is helemaal alleen. Nou ja, alleen. De familie van Mier was er nog wel, maar die vonden het gevaarte maar een raar ding. Die vermeden hem juist zoveel mogelijk. Mier kreeg een brok in zijn keel.
Hij pakte zijn zandkorrels en zijn takje op en begon aan de lange weg terug naar huis. Maar de tocht leek veel sneller te gaan, want nu had hij een doel. Hij wilde naar het aardvarken toe om samen feest te vieren.
Eenmaal bij het aardvarken aangekomen, deelde hij zijn zandkorreltjes met het aardvarken, zodat ook hij lekker zacht kon liggen. Hij duwde er een paar onder zijn rug, billen en benen. Daarna brak hij het takje in tweeën, zodat het aardvarken zich ook kon beschermen tegen gevaar.
Toen kon Mier eindelijk lekker gaan slapen. Want hij was uitgeput na zijn lange tocht. Hij kroop in de oksel van het aardvarken en ging liggen op zijn zandkorreltjes. Hij greep zijn takje vast en viel in een lange, diepe slaap.
Nadat hij urenlang had geslapen, werd hij wakker van kinderstemmen. Vrolijke kinderstemmen. Ze klommen op zijn vriend aardvarken en hadden de grootste lol. En van de zon die in zijn gezicht scheen. De zon kon toch over dit vriendelijke rode gevaarte heen schijnen, dacht Mier.
Ik begrijp wel waarom jij een feesthoed op hebt, fluisterde Mier in het oor van aardvarken. Met de kinderen om je heen en de zon op je gezicht heb je iedere dag feest en ben je nooit alleen. Maar ik laat je ook nooit meer alleen. Wij zijn vrienden voor altijd!
Informatie over het Feestaardvarken
Het Feestaardvarken is een kunstwerk van Florentijn Hofman. Burger’s Zoo schonk dit kunstwerk aan de gemeente Arnhem in 2013, omdat de dierentuin toen honderd jaar bestond. Het beeld ligt in het Bartokpark, naast Rozet. Het Feestaardvarken weegt ruim 150.000 kilo.